Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 2:4-5-16 Het Boek (HTB)

4-5. Breng het volk ervan op de hoogte dat het door het land zal trekken dat aan zijn broeders, de Edomieten, de afstammelingen van Esau, die in Seïr wonen, behoort. De Edomieten zullen bang voor u worden, maar u mag geen vijandelijkheden uitlokken! Ik heb hun het land rond de berg Seïr in bezit gegeven.

6. Betaal hun voor het water en voedsel dat u gebruikt.

7. De Here, uw God, heeft u gezegend en beschermd gedurende de veertig jaar die u in de woestijn rondzwierf, Hij hielp u en in al die tijd bent u niets tekort gekomen.”

8. Zo trokken wij door Edom waar onze broeders woonden, kruisten de Arabah-weg, die naar Elat en Esjon-Geber in het zuiden voert, en trokken verder in noordelijke richting naar de woestijn Moab.

9. Toen waarschuwde de Here ons: “Val de Moabieten niet aan, want ook van hun land krijgt u niets. Ik heb dat land aan de nakomelingen van Lot gegeven.”

10. De Emieten woonden vroeger in dat gebied. Het was een erg grote stam en de leden ervan waren net zo groot als de Enakieten.

11. De Emieten en de Enakieten werden vaak Refaïeten genoemd, maar de Moabieten noemden hen Emieten.

12. Vroeger woonden de Chorieten in Seïr, maar de Edomieten, nakomelingen van Esau, hadden hen verdreven en uitgeroeid en hebben zich daar gevestigd, net zoals de Israëlieten gedaan hebben in het land dat de Here hun had toegewezen.

13. “Steek nu de beek Zered over,” zei de Here. Dat deden wij.

14-15. Zo kostte het ons achtendertig jaar om vanuit Kades-Barnea de beek Zered over te steken! Want de Here had bepaald dat wij niet konden oversteken voordat alle mannen die achtendertig jaar geleden oud genoeg waren om in het leger te dienen, dood waren. Ja, de hand van de Here was tegen hen tot zij allen waren gestorven.

16. Toen deze mannen gestorven waren,

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 2