Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 2:28-37 Het Boek (HTB)

28. Wij zullen alles betalen wat wij eten en drinken. Het enige dat wij willen, is dat u ons door uw land laat trekken.

29. De Edomieten in Seïr en de Moabieten, die Ar als hoofdstad hebben, gaven ons ook toestemming door hun gebied te trekken. Wij zijn op weg naar het land aan de overkant van de Jordaan. Dat land heeft de Here, onze God, ons gegeven.”

30. Maar koning Sichon weigerde, omdat de Here hem koppig maakte, zodat Hij Sichon aan Israël kon uitleveren. Dat is ook gebeurd.

31. Toen zei de Here tegen mij: “Ik ben begonnen u het land van koning Sichon te geven, neem het in bezit.”

32. Koning Sichon verklaarde ons toen de oorlog en trok zijn troepen samen bij Jahas.

33-34. Maar de Here, onze God, leverde hem aan ons uit. Wij veroverden alle steden en lieten niemand in leven, ook de vrouwen en kinderen niet.

35-36. Het vee namen wij als buit mee en ook de goederen die wij buitmaakten bij de plundering van de veroverde steden. Wij veroverden alles van Aroër tot Gilead, aan de rand van het dal van de Arnon en alle steden in het dal. Geen stad kon tegen ons standhouden, want de Here, onze God, gaf ze ons in handen.

37. We bleven echter uit de buurt van de Ammonieten, de rivier de Jabbok en de steden in het bergland. Dat waren de plaatsen waarvan de Here, onze God, ons had verboden die binnen te trekken.’

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 2