Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 2:24-37 Het Boek (HTB)

24. Toen zei de Here: “Steek de rivier de Arnon over en trek het land binnen van de Amoriet Sichon, die koning van Chesbon is. Verover zijn gebied en trek tegen hem ten strijde.

25. Vanaf vandaag zullen de volken over de hele aarde beven van schrik wanneer over u wordt gesproken. Zij zullen angst hebben voor uw komst.”

26. Vanuit de woestijn Kedemoth stuurde ik boodschappers met een vreedzaam voorstel naar koning Sichon van Chesbon.

27. “Laat ons door uw land trekken,” zeiden wij. “Wij zullen op de hoofdweg blijven en de velden aan weerszijden van de weg niet betreden.

28. Wij zullen alles betalen wat wij eten en drinken. Het enige dat wij willen, is dat u ons door uw land laat trekken.

29. De Edomieten in Seïr en de Moabieten, die Ar als hoofdstad hebben, gaven ons ook toestemming door hun gebied te trekken. Wij zijn op weg naar het land aan de overkant van de Jordaan. Dat land heeft de Here, onze God, ons gegeven.”

30. Maar koning Sichon weigerde, omdat de Here hem koppig maakte, zodat Hij Sichon aan Israël kon uitleveren. Dat is ook gebeurd.

31. Toen zei de Here tegen mij: “Ik ben begonnen u het land van koning Sichon te geven, neem het in bezit.”

32. Koning Sichon verklaarde ons toen de oorlog en trok zijn troepen samen bij Jahas.

33-34. Maar de Here, onze God, leverde hem aan ons uit. Wij veroverden alle steden en lieten niemand in leven, ook de vrouwen en kinderen niet.

35-36. Het vee namen wij als buit mee en ook de goederen die wij buitmaakten bij de plundering van de veroverde steden. Wij veroverden alles van Aroër tot Gilead, aan de rand van het dal van de Arnon en alle steden in het dal. Geen stad kon tegen ons standhouden, want de Here, onze God, gaf ze ons in handen.

37. We bleven echter uit de buurt van de Ammonieten, de rivier de Jabbok en de steden in het bergland. Dat waren de plaatsen waarvan de Here, onze God, ons had verboden die binnen te trekken.’

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 2