Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 18:1-14 Het Boek (HTB)

1. ‘Denk eraan dat de priesters en de andere leden van de stam Levi geen grondgebied krijgen zoals de andere stammen. Daarom moeten zij leven van de offers die het volk naar het altaar van de Here brengt.

2. Zij hebben geen erfelijk bezit nodig, want de Here is hun erfdeel! Dat heeft Hij hun beloofd.

3. De schouder, de wangen en de maag van elk rund en elk schaap, dat als offer wordt gebracht, moeten aan de priesters worden gegeven.

4. Bovendien ontvangen de priesters hun aandeel van de oogst die u de Here als dankoffer brengt, het eerste koren, de nieuwe wijn, de olijfolie en de eerste wol van het schaapscheren.

5. Want de Here, uw God, heeft de stam Levi uit alle stammen gekozen om de Here van generatie op generatie te dienen.

6-7. Iedere Leviet, waar hij ook leeft in Israël, heeft het recht naar het heiligdom te gaan op de tijd die hij zelf kiest en daar te dienen in de naam van de Here, net als zijn broeders, de Levieten, die daar geregeld hun werk doen.

8. Zijn deel van de offers zal hem als een recht worden gegeven, niet alleen als hij het nodig heeft.

9. Wanneer u in het beloofde land aankomt, moet u ervoor oppassen dat u niets overneemt van de vreselijke gewoonten van de volken die daar nu leven.

10. Laat niemand van u zijn kind aanbieden als brandoffer aan de heidense goden of zich bezighouden met toverij. Hij mag geen boze geesten om hulp vragen, noch een waarzegger zijn.

11. Hij mag geen slangen bezweren, medium of tovenaar zijn of de geesten van de doden oproepen.

12. De Here heeft een diepe afkeer van ieder die dit soort dingen doet. Daarom zal de Here, uw God, de volken die zich met deze zaken bezighouden, uit het land verdrijven.

13. U moet een zuiver leven leiden voor de Here, uw God.

14. De volken waarvan u het land in bezit zult nemen, houden zich allemaal bezig met zaken als toverij en waarzeggerij. Maar de Here, uw God, zal niet toestaan dat u dat ook doet.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 18