Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 15:12-23 Het Boek (HTB)

12. Als u een Hebreeuwse slaaf koopt—man of vrouw—moet u hem, nadat hij zes jaar voor u heeft gewerkt, vrijlaten.

13. Stuur hem niet met lege handen weg!

14. Geef hem een royaal afscheidsgeschenk van uw kudde, uw wijnpers en uw olijfpers. Deel met hem datgene waarin de Here, uw God, u heeft gezegend.

15. Denk eraan dat u zelf slaven bent geweest in het land Egypte en dat de Here, uw God, u redde! Daarom geef ik u dit gebod.

16. Maar stel dat uw Hebreeuwse slaaf niet weg wil omdat hij van u houdt, zich in uw huis prettig voelt en goed met u kan opschieten,

17. neem dan een priem en steek die tegen de deur door zijn oor. Daarna zal hij voor altijd uw slaaf zijn. Hetzelfde moet u met uw slavinnen doen.

18. Maar als u een slaaf vrijlaat, moet u dat niet met een spijtig gevoel doen, de slaaf heeft u immers in die zes jaar de helft minder gekost dan een gehuurde werkkracht. De Here, uw God, zal u voorspoed geven in alles wat u doet, omdat u hem hebt vrijgelaten!

19. U moet alle eerstgeboren mannelijke dieren van uw kudden afzonderen voor God. Gebruik de eerstgeborenen van uw ossen niet om het land mee te bewerken en scheer de eerstgeborenen van uw geiten en schapen niet.

20. Nee, u en uw gezin moeten deze dieren elk jaar voor de ogen van de Here, uw God, in zijn heiligdom opeten.

21. Maar als een eerstgeboren dier een gebrek heeft, als hij lam of blind is of als er iets anders aan hem mankeert, mag u het niet offeren.

22. Gebruik het dier dan als voedsel voor uw gezin thuis. Iedereen, rein of onrein, mag ervan eten zoals ook iedereen van een gazelle of een hert mag eten.

23. Alleen het bloed mag u niet eten, giet het als water uit op de grond.’

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 15