Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 14:1-7 Het Boek (HTB)

1. ‘Omdat u het volk van God bent, mag u zich niet snijden als teken van rouw en ook het haar op uw voorhoofd niet afscheren.

2. U bent het speciale eigendom van de Here, uw God. Hij heeft u uitgekozen als zijn bezit, uit alle andere volken die op aarde leven.

3-5. U mag geen dieren eten die ik onrein heb verklaard. Dit zijn de dieren die u mag eten: runderen, schapen, geiten, herten, gazellen, reeën, steenbokken, antilopen, berggeiten en wilde schapen.

6. Elk dier dat geheel gespleten hoeven heeft en bovendien zijn voedsel herkauwt, mag worden gegeten,

7. maar als het dier een van deze beide kenmerken niet heeft, mag u het niet eten. Kamelen, hazen en klipdassen mag u daarom niet eten. Zij herkauwen hun voedsel, maar hebben geen gespleten hoeven en zijn dus onrein.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 14