Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 10:6-15 Het Boek (HTB)

6. Het volk Israël reisde toen van de bronnen van Bene-Jaäkan naar Mosera, waar Aäron stierf en werd begraven. Zijn zoon Eleazar volgde hem op als priester.

7. Toen reisden wij naar Gudgod en vandaar naar Jotbata, een waterrijke streek.

8. Op die plaats koos de Here de stam Levi uit om de ark van het verbond te dragen, om voor Hem dienst te doen en in zijn naam te zegenen, zoals dat momenteel wordt gedaan.

9. Daarom heeft de stam Levi geen eigen deel van het beloofde land, zoals zijn broederstammen. Want de Here is Zelf zijn erfdeel.

10. Ook ditmaal bleef ik veertig dagen en nachten voor de Here op de berg, net zoals de eerste keer en ook deze keer luisterde de Here naar mijn smeekbeden en vernietigde u niet.

11. Maar Hij zei tegen mij: “Sta op, ga voor het volk uit naar het land dat Ik zijn vaders beloofde. Het is tijd om er binnen te trekken en het in bezit te nemen.”

12-13. En nu, Israël, wat verlangt de Here, uw God, anders van u dan dat u met eerbied en ontzag luistert naar alles wat Hij zegt. Dat u voor uw eigen bestwil de geboden die ik u vandaag geef, gehoorzaamt en dat u van Hem houdt en Hem dient met heel uw hart en ziel?

14. Alle hemelen behoren toe aan de Here, uw God, ook de aarde met alles wat daarbij hoort.

15. Hij koos uw voorouders uit en hield zoveel van hen dat Hij u, hun kinderen, boven elk ander volk stelde.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 10