Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 1:31-46 Het Boek (HTB)

31. U weet allemaal hoe goed Hij voor ons heeft gezorgd in de woestijn. Hij zorgde toch heel de weg als een vader voor zijn kind!”

32. Maar wat ik ook zei, het hielp niets. U weigerde de Here, onze God, te geloven.

33. Hoewel Hij u de hele weg had geleid en de beste kampplaatsen voor u had uitgezocht. Overdag ging Hij voorop in een wolk en 's nachts in een zuil van vuur.

34-35. Toen de Here uw klachten hoorde, werd Hij toornig. Hij zei: “Ik zweer dat geen mens van deze generatie in leven zal blijven om het goede land te zien, dat Ik hun vaders heb beloofd.

36. De enige uitzondering is Kaleb, de zoon van Jefunne. Hij krijgt vanwege zijn trouw aan de Here een stuk van het beloofde land dat hij eerder als spion heeft verkend, als erfdeel.”

37. Ook op mij werd de Here vertoornd wegens uw gedrag. Hij zei: “Ook u mag het beloofde land niet in!

38. In uw plaats zal Jozua, de zoon van Nun, het volk het land binnenleiden. Bereid hem goed voor op zijn leiders-taak.

39. Ik zal het land aan uw kinderen geven, van wie u zei dat zij in de woestijn zouden sterven.

40. Maar voor de oudere generatie geldt: keer u nu om en ga terug door de woestijn in de richting van de Rietzee.”

41. Toen gaf het volk toe: “Wij hebben gezondigd! Wij zullen het land wel binnentrekken en ervoor vechten, zoals de Here, onze God, ons heeft opgedragen.” Zij maakten zich klaar voor de strijd en dachten dat het een gemakkelijke verovering zou worden.

42. Maar de Here zei tegen mij: “Houd hen tegen, want Ik ga niet met hen mee. Als zij gaan, worden zij door hun vijanden verslagen.”

43. Ik heb het u toen gezegd, maar u wilde niet luisteren. Integendeel, u trotseerde het bevel van de Here en trok toch het bergland in om strijd te voeren.

44. Maar de Amorieten die daar woonden, sloegen terug. Zij achtervolgden u als bijen en doodden de Israëlieten van Seïr tot Chorma.

45. Toen u terugkeerde en huilde voor het aangezicht van de Here, wilde Hij niet meer naar u luisteren.

46. Daarom zijn wij een lange tijd in Kades gebleven.’

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 1