Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 1:17-32 Het Boek (HTB)

17. “Wanneer u een beslissing neemt,” zei ik hun, “bevoordeel dan nooit iemand omdat hij rijk is, wees rechtvaardig voor groot en klein. Wees niet bang voor hun reactie, want u handelt namens God. Als u een zaak wordt voorgelegd die te moeilijk is, leg die dan aan mij voor.”

18. Ik gaf hun daarbij ook nog andere instructies.

19-21. Toen verlieten wij de berg Horeb en reisden door die grote en vreselijke woestijn tot wij het Amoritische bergland bereikten, waarheen de Here, onze God, ons had gestuurd. Wij verbleven toen bij Kades-Barnea (aan de grens van het beloofde land) en ik zei tegen u: “De Here God heeft ons dit land gegeven. Vooruit, laten wij het in bezit nemen, zoals Hij ons heeft opgedragen. Wees niet bang! U mag zelfs niet twijfelen!”

22. Maar u zei: “Laten wij eerst spionnen vooruit sturen. Die kunnen bepalen welke route wij het best kunnen volgen en welke steden wij het eerst moeten veroveren.”

23. Dit leek mij een goed idee en ik koos twaalf spionnen uit, van elke stam één.

24-25. Zij trokken over de heuvels, verkenden het dal Eskol en kwamen terug met vruchten die daar groeiden. Eén blik was genoeg om ons ervan te overtuigen dat het inderdaad een goed land was dat de Here, onze God, zou geven. Ook hun verslag bevestigde dat.

26. Maar u weigerde het land binnen te trekken en het bevel van de Here te gehoorzamen.

27. U mopperde en klaagde in uw tenten en zei: “De Here moet ons haten, anders had Hij ons niet hierheen gebracht vanuit Egypte om ons door de Amorieten te laten afslachten.

28. Wat gaat er met ons gebeuren? De spionnen hebben ons bang gemaakt met hun verhalen over de grote en sterke bewoners van dat land en over de hoge, sterke muren rond hun steden! Zij hebben zelfs reuzen gezien, afstammelingen van Enak!”

29. Maar ik zei tegen u: “Wees niet bang!

30. De Here God is uw leider en Hij zal voor u strijden met zijn machtige wonderen, net zoals u Hem in Egypte hebt zien doen.

31. U weet allemaal hoe goed Hij voor ons heeft gezorgd in de woestijn. Hij zorgde toch heel de weg als een vader voor zijn kind!”

32. Maar wat ik ook zei, het hielp niets. U weigerde de Here, onze God, te geloven.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 1