Oude Testament

Nieuwe Testament

Daniël 9:4-20 Het Boek (HTB)

4. Ik beleed de Here mijn zonden en die van mijn volk.‘Here,’ bad ik, ‘U bent een grote en ontzagwekkende God. U bent trouw in het nakomen van uw beloften. U bent genadig en goed voor de mensen die U liefhebben en uw geboden naleven.

5. Wij hebben gezondigd en overtredingen begaan. Wij hebben ons goddeloos gedragen en zijn ongehoorzaam geweest. Wij hebben uw geboden naast ons neergelegd.

6. Wij hebben niet willen luisteren naar uw profeten die in uw naam hebben gesproken tegen onze koningen, vorsten, voorvaderen en het hele volk.

7. Here, U bent rechtvaardig, maar wij schamen ons over onze zonden. Ja, dit geldt vandaag de dag voor zowel de mannen uit Juda, als voor de inwoners van Jeruzalem en heel Israël. Het geldt voor iedereen, of we nu ver weg of dichtbij wonen, of naar welk land U ons ook hebt verdreven vanwege onze ontrouw aan U.

8. Here, wij en onze koningen, vorsten en vaders schamen ons diep over onze zonden tegen U.

9. Maar de Here, onze God, heeft medelijden en vergeeft ons hoewel wij Hem ongehoorzaam zijn geweest.

10. Wij hebben niet naar de stem van de Here, onze God, geluisterd. Wij hebben ons niet gehouden aan de wetten die U ons door uw profeten hebt gegeven.

11. Ja, heel Israël heeft uw wet overtreden en zich van U afgekeerd door niet naar uw stem te luisteren. Vanwege onze zonden heeft God ons met een vreselijke en door een eed bekrachtigde vervloeking getroffen, zoals die was opgeschreven in de wet van zijn dienaar Mozes.

12. God heeft ons nog zó gewaarschuwd, maar moest ten slotte wel zijn dreigementen uitvoeren. Nog nooit heeft zo'n ramp plaatsgehad als die ons en onze overheid in Jeruzalem heeft getroffen.

13. Alle ellende en straf, waarover is geschreven in de wet van Mozes, is werkelijkheid voor ons geworden. Maar zelfs toen nog weigerden wij ons te bekeren en zo de Here van gedachten te laten veranderen. Zijn waarheid vonden wij niet belangrijk.

14. Daarom heeft de Here ons welbewust gestraft. Want de Here, onze God, is rechtvaardig in alles wat Hij doet, maar wij wilden niet naar Hem luisteren.

15. Here, onze God, U hebt uw volk met veel machtsvertoon uit Egypte geleid en uw naam is daardoor wereldwijd bekend geworden. Wij hebben gezondigd en goddeloos geleefd.

16. Here, laat toch ter wille van uw gerechtigheid uw toorn tegen uw eigen stad Jeruzalem, uw heilige berg, worden afgewend. Want vanwege onze zonden en die van onze voorouders drijven de heidenen rondom de spot met uw volk en met Jeruzalem.

17. Onze God, luister naar het gebed van mij, uw dienaar! Luister naar mijn smeken! Laat uw gezicht genadig oplichten over uw verwoeste heiligdom, ter wille van Uzelf.

18. God, luister toch naar ons, kijk naar onze miserabele toestand. Kijk eens hoe de stad waaraan uw naam verbonden is, in puin ligt. Wij smeken U dit niet omdat wij zelf zo goed zijn, maar op grond van uw grote barmhartigheid voor ons.

19. Here, luister toch! Here, vergeef ons toch! Doe iets, Here, stel uw hulp niet uit. Ik vraag het ter wille van Uzelf, mijn God. Want uw stad en uw volk zijn verbonden met uw naam.’

20. Terwijl ik nog bad en de zonden van mij en mijn volk Israël beleed en God smeekte een keer te brengen in het lot van Jeruzalem,

Lees verder hoofdstuk Daniël 9