Oude Testament

Nieuwe Testament

Daniël 6:14-29 Het Boek (HTB)

14. Toen vertelden zij de koning: ‘Daniël, een van de Judese ballingen, trekt zich niets aan van u of uw verbod. Driemaal per dag gaat hij bidden.’

15. Toen hij dat hoorde, kreeg de koning er heel erg spijt van dat hij die wet had ondertekend. De rest van de dag piekerde hij erover hoe hij Daniël uit deze netelige situatie kon redden.

16. 's Avonds kwamen de mannen terug en zetten de koning nog meer onder druk: ‘Majesteit, u weet dat het een wet van Meden en Perzen is. Geen enkel verbod of besluit dat door u getekend is, mag veranderd worden.’

17. Uiteindelijk gaf de koning bevel Daniël gevangen te nemen en in de leeuwenkuil te gooien. De koning zei nog tegen hem: ‘Ik hoop dat uw God, die u zo trouw dient, u zal bevrijden!’

18. Er werd een steen voor de opening van de kuil gerold en de koning verzegelde hem met zijn eigen zegelring en met die van zijn regeringsleiders. Zo kon niemand Daniël nog redden van de leeuwen.

19. De koning ging terug naar zijn paleis en vastte die nacht. Hij wilde ook niet dat een van zijn vrouwen bij hem kwam en lag de hele nacht wakker.

20. De volgende morgen stond hij heel vroeg op en haastte zich naar de leeuwenkuil.

21. Bij de kuil gekomen, riep hij met verdrietige stem: ‘Daniël, dienaar van de levende God, heeft uw God die u zo trouw dient, u kunnen bevrijden van de leeuwen?’

22. Toen hoorde hij een stem! ‘Majesteit, ik wens u een lang leven toe!’ Het was Daniël!

23. ‘Mijn God heeft zijn engel gestuurd,’ zei Daniël, ‘om de muil van de leeuwen dicht te houden, zodat zij mij niet zouden verscheuren. Want in Gods ogen ben ik onschuldig en ook tegen u heb ik niets misdaan.’

24. De koning was geweldig blij en beval Daniël uit de kuil omhoog te trekken. Hij bleek totaal ongedeerd te zijn, dankzij zijn vertrouwen op God.

25. De koning gebood de mannen te halen die de aanklacht tegen Daniël hadden ingediend, en zij werden met hun vrouwen en kinderen in de leeuwenkuil gegooid. Nauwelijks waren zij in de kuil terechtgekomen of de leeuwen stortten zich op hen en verbrijzelden zelfs hun botten.

26. Toen schreef koning Darius aan alle onderdanen in zijn rijk: ‘Wij wensen u veel vrede en voorspoed!

27. Hierbij bepaal ik dat men in alle delen van mijn koninkrijk diepe eerbied en ontzag moet hebben voor de God van Daniël. Want Hij is de levende God, die eeuwig blijft, wiens koninkrijk nooit wankelt en aan wiens macht nooit een einde zal komen.

28. Hij bevrijdt en redt zijn volk en doet indrukwekkende wonderen in hemel en op aarde. Hij is de God die Daniël heeft verlost uit de macht van de leeuwen.’

29. Daniël was hooggeplaatst en erg geliefd tijdens de regering van Darius en tijdens de regering van de Perzische koning Kores.

Lees verder hoofdstuk Daniël 6