Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 3:8-16 Het Boek (HTB)

8. was Abner woedend. ‘Ben ik soms een Judese hond, dat ik zo word behandeld?’ schreeuwde hij. ‘Is dit mijn beloning na alles wat ik voor uw vader en u heb gedaan, door u niet aan David te verraden: mij lastigvallen over de één of andere vrouw?

9-10. God mag mij vervloeken als ik niet alles zal doen om uw hele koninkrijk, van Dan tot Berseba, van u af te nemen en aan David te geven, precies zoals de Here het hem heeft gezworen.’

11. Isboseth durfde niets terug te zeggen, omdat hij bang was voor Abner.

12. Daarna stuurde Abner boodschappers naar David: ‘Sluit een overeenkomst met mij, dan zal ik alles doen om te zorgen dat u heel Israël in bezit krijgt.’

13. ‘Goed,’ zei David, ‘maar er komt geen overeenkomst voordat u mijn vrouw Michal hebt teruggebracht.’

14. Daarna stuurde David dezelfde boodschap naar Isboseth: ‘Geef mij mijn vrouw Michal terug, want ik heb haar gekocht met de voorhuiden van honderd Filistijnen.’

15. Daarom haalde Isboseth haar weg bij haar man Palti.

16. Deze volgde Michal tot Bahurim terwijl hij huilde van verdriet. Toen zei Abner tegen hem: ‘U kunt nu beter naar huis gaan.’ Dat deed hij toen.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 3