Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 3:7-18 Het Boek (HTB)

7. Hij misbruikte zijn positie om met Rizpa, een van Sauls bijvrouwen, te slapen. Toen Isboseth hem hiervoor ter verantwoording riep,

8. was Abner woedend. ‘Ben ik soms een Judese hond, dat ik zo word behandeld?’ schreeuwde hij. ‘Is dit mijn beloning na alles wat ik voor uw vader en u heb gedaan, door u niet aan David te verraden: mij lastigvallen over de één of andere vrouw?

9-10. God mag mij vervloeken als ik niet alles zal doen om uw hele koninkrijk, van Dan tot Berseba, van u af te nemen en aan David te geven, precies zoals de Here het hem heeft gezworen.’

11. Isboseth durfde niets terug te zeggen, omdat hij bang was voor Abner.

12. Daarna stuurde Abner boodschappers naar David: ‘Sluit een overeenkomst met mij, dan zal ik alles doen om te zorgen dat u heel Israël in bezit krijgt.’

13. ‘Goed,’ zei David, ‘maar er komt geen overeenkomst voordat u mijn vrouw Michal hebt teruggebracht.’

14. Daarna stuurde David dezelfde boodschap naar Isboseth: ‘Geef mij mijn vrouw Michal terug, want ik heb haar gekocht met de voorhuiden van honderd Filistijnen.’

15. Daarom haalde Isboseth haar weg bij haar man Palti.

16. Deze volgde Michal tot Bahurim terwijl hij huilde van verdriet. Toen zei Abner tegen hem: ‘U kunt nu beter naar huis gaan.’ Dat deed hij toen.

17. Intussen overlegde Abner met de leiders van Israël en hij herinnerde hen eraan dat zij David al een lange tijd als koning wilden hebben.

18. ‘Daarvoor bestaat nu de kans,’ zei hij tegen hen. ‘Want de Here heeft gezegd: “Door David zal Ik mijn volk van de Filistijnen en al hun andere vijanden redden.” ’

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 3