Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 3:32-38-39 Het Boek (HTB)

32. Zij begroeven Abner in Hebron. De koning en alle aanwezigen huilden toen zij bij het graf stonden.

33-34. ‘Als een goddeloze kwam Abner aan zijn einde,’ klaagde de koning. ‘Uw handen waren niet vastgebonden, uw voeten waren niet geboeid. U werd vermoord als slachtoffer van een gemene samenzwering.’ En opnieuw huilden alle aanwezigen om hem.

35-36. De hele dag van de begrafenis at David niets en iedereen smeekte hem toch iets te eten. Maar David zwoer dat hij niets zou eten tot de zon was ondergegaan. Deze houding van de koning sprak zijn onderdanen erg aan, zij hadden bewondering voor alles wat hij deed!

37. Zo werd het voor het hele volk, zowel Israël als Juda, duidelijk dat David op geen enkele manier verantwoordelijk was voor Abners dood.

38-39. David zei tegen zijn naaste dienaren: ‘Besef wel dat Israël vandaag een groot leider heeft verloren. Ik voel me nu niet geroepen om Joab en Abisaï aan te pakken omdat ik nog maar net koning ben. Moge de Here hun misdaden vergelden.’

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 3