Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 3:19-28 Het Boek (HTB)

19. Abner sprak ook met de leiders van de stam Benjamin, waarna hij in Hebron David verslag deed over de vooruitgang die hij had geboekt in de besprekingen.

20. Twintig mannen vergezelden hem en David bood hun een feestelijke maaltijd aan.

21. Bij zijn vertrek beloofde Abner David: ‘Ik ga op weg om alle Israëlieten voor u bijeen te roepen, dan zullen zij een verdrag met u sluiten en zult u koning over heel Israël worden, zoals u al zolang hebt gewild.’ Daarop liet David Abner ongehinderd vertrekken.

22. Maar toen Abner net was vertrokken, keerde Joab met een deel van Davids troepen terug van een strooptocht die hun veel buit had opgeleverd.

23. Toen Joab hoorde dat Abner kort tevoren de koning had bezocht en ongehinderd weer was vertrokken,

24-25. spoedde hij zich naar de koning en vroeg hem boos: ‘Wat hebt u nu gedaan? Waarom hebt u Abner zomaar weg laten gaan? U weet heel goed dat hij hier kwam spioneren.’

26. Joab stuurde daarop boodschappers achter Abner aan om hem te zeggen dat hij moest terugkomen. Zij haalden hem in bij de bron Sira en hij ging met hen mee terug. David wist hier echter niets van.

27. Toen Abner bij Hebron aankwam, nam Joab hem bij de stadspoort terzijde alsof hij hem onder vier ogen wilde spreken. Hij stak hem echter in zijn buik en doodde hem uit wraak voor de dood van zijn broer Asaël.

28. Toen David dit hoorde, verklaarde hij: ‘Ik zweer bij de Here dat ik en mijn koninkrijk onschuldig zijn aan deze misdaad tegen Abner.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 3