Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 19:22-39 Het Boek (HTB)

22. ‘Houdt u erbuiten en val me niet lastig!’ beet de koning hem toe. ‘Dit is geen dag voor doodstraffen, maar voor feestvreugde! Ik ben opnieuw koning van Israël geworden.’

23. Hij wendde zich tot Simi en zwoer: ‘Uw leven wordt gespaard.’

24-25. Ook Sauls kleinzoon Mefiboseth kwam uit Jeruzalem om de koning te begroeten. Hij had zijn voeten en kleren niet gewassen en zijn baard niet geschoren sinds de dag dat de koning Jeruzalem had verlaten. ‘Waarom bent u toen niet met mij meegegaan, Mefiboseth?’ vroeg de koning hem.

26. Hij antwoordde: ‘Koning, mijn dienaar Ziba heeft mij bedrogen. Ik zei tegen hem: “Zadel mijn ezel, zodat ik met de koning mee kan gaan.” Want u weet dat ik verlamd ben.

27. Maar Ziba heeft mij bij u zwart gemaakt door te zeggen dat ik niet wilde komen. Maar ik weet dat u als een engel van God bent, doe daarom wat u denkt dat het beste is.

28. Ik en al mijn verwanten konden alleen de dood van u verwachten, maar in plaats daarvan hebt u mij geëerd door mij samen met uw vaste gasten aan uw eigen tafel te laten eten! Waarover zou ik dus moeten klagen?’

29. ‘Praat niet zoveel over het verleden,’ zei David, ‘ik draai de zaak terug en het zal weer net als vroeger worden toen u en Ziba allebei van het land profijt hadden.’

30. ‘Geef het hem maar helemaal,’ zei Mefiboseth. ‘Ik ben al lang tevreden dat u gezond en wel terug bent.’

31-32. Barzillai, die voor eten voor de koning en zijn leger had gezorgd toen zij in Machanaïm verbleven, arriveerde uit Rogelim om de koning over de Jordaan uitgeleide te doen. Hij was al erg oud, ongeveer tachtig jaar, en ook zeer rijk.

33. ‘Ga met mij mee naar de overkant en kom in Jeruzalem wonen,’ zei de koning tegen Barzillai. ‘Ik zal wel voor u zorgen.’

34. ‘Nee,’ antwoordde hij, ‘daar ben ik nu al te oud voor.

35. Ik ben nu tachtig jaar, wat valt er voor mij nog te genieten van het leven? Lekker eten en wijn smaken mij niet meer, de stemmen van zangers en zangeressen hoor ik nauwelijks meer. Ik zou alleen maar een last zijn voor de koning.

36. Ik zou toch niet al te lang bij u kunnen zijn aan de overkant van de rivier en ik zie ook niet in waarvoor u mij zou moeten terugbetalen.

37. Nee, laat mij maar teruggaan om in mijn eigen stad te sterven, waar mijn vader en moeder ook begraven liggen. Maar hier is Kimham. Laat hem maar met u meegaan en geef hem alle goede dingen die u hem wilt geven.’

38. ‘Goed,’ stemde de koning in. ‘Kimham gaat met mij mee en ik zal voor hem doen wat u wenst.’

39. Zo stak iedereen de Jordaan over, samen met de koning en nadat David Barzillai had gekust en gezegend, keerde deze terug naar huis.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 19