Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Kronieken 33:9-22 Het Boek (HTB)

9. Maar Manasse moedigde de inwoners van Juda en Jeruzalem aan tot nog meer goddeloze daden dan de volken hadden gedaan, die de Here destijds vernietigde toen Israël het land binnentrok.

10. Hoewel de Here tot Manasse en zijn volk sprak, luisterden zij niet naar zijn waarschuwingen.

11. Daarom stuurde God het Assyrische leger, dat hen gevangen nam en naar Babel wegvoerde.

12. Pas toen Manasse in uiterste nood verkeerde, vernederde hij zich en vroeg de Here, de God van zijn voorouders, om hulp.

13. En de Here luisterde en beantwoordde zijn smeekbede door hem terug te brengen naar Jeruzalem en zijn koninkrijk. Toen dat was gebeurd, besefte Manasse pas goed dat alleen de Here God is.

14. Hierna herbouwde hij de buitenmuur van de Stad van David, ten westen van de bron van Gihon in het Kidrondal, die naar de Vispoort en rond Ofel liep. Bovendien maakte hij de muur een stuk hoger. Zijn legeraanvoerders verspreidde hij over alle versterkte steden van Juda.

15. Hij verwijderde alle heidense afgodsbeelden en het stenen beeld dat in de tempel stond. De altaren die hij op het tempelterrein en overal in Jeruzalem had laten neerzetten, liet hij afbreken en buiten de stad brengen.

16. Daarna nam hij het altaar van de Here weer in gebruik en bracht er offers op, vredeoffers en dankoffers, en verlangde van de inwoners van Juda dat zij de Here, de God van Israël, ook weer gingen vereren.

17. De mensen bleven echter gewoon op de altaren in de heuvels offeren, al waren die offers nu wel bestemd voor de Here, hun God.

18. De rest van Manasses daden, zijn gebed tot God en Gods antwoord door de profeten, staan allemaal beschreven in het Boek over de Koningen van Israël.

19. Zijn gebed en de manier waarop God hem verhoorde, plus een duidelijke lijst van zijn zonden en fouten, inclusief een opsomming van de plaatsen waar hij heidense tempels, Asjéra-beelden en andere afgodsbeelden plaatste—uiteraard vóór de grote ommekeer in zijn leven—zijn opgenomen in de Kronieken van de profeten.

20-21. Na zijn dood werd Manasse in de tuin van zijn paleis begraven en zijn zoon Amon volgde hem op. Deze Amon was tweeëntwintig jaar toen hij in Jeruzalem aan de regering kwam, maar hij was maar twee jaar aan het bewind.

22. Het was een goddeloos bewind, net zoals dat in de vroege regeringsjaren van zijn vader Manasse. Amon offerde aan alle afgodsbeelden die zijn vader had laten maken.

Lees verder hoofdstuk 2 Kronieken 33