Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Kronieken 33:7-12 Het Boek (HTB)

7. Hij presteerde het zelfs een afgodsbeeld in Gods eigen tempel neer te zetten, waarvan God tegen David en zijn zoon Salomo had gezegd: ‘Ik zal worden vereerd in deze tempel en in Jeruzalem, de stad die Ik uit alle andere steden van Israël heb gekozen om daar voor altijd te worden vereerd.

8. En als u zich aan mijn geboden houdt en aan alle wetten en aanwijzingen die Mozes u heeft gegeven, dan zal Ik Israël nooit meer verbannen uit dit land, dat Ik uw voorouders gaf.’

9. Maar Manasse moedigde de inwoners van Juda en Jeruzalem aan tot nog meer goddeloze daden dan de volken hadden gedaan, die de Here destijds vernietigde toen Israël het land binnentrok.

10. Hoewel de Here tot Manasse en zijn volk sprak, luisterden zij niet naar zijn waarschuwingen.

11. Daarom stuurde God het Assyrische leger, dat hen gevangen nam en naar Babel wegvoerde.

12. Pas toen Manasse in uiterste nood verkeerde, vernederde hij zich en vroeg de Here, de God van zijn voorouders, om hulp.

Lees verder hoofdstuk 2 Kronieken 33