hoofdstukken

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36

Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Kronieken 31 Het Boek (HTB)

De grote actie tegen de afgodenverering

1. Na afloop van het feest begon een grote actie tegen de afgodenverering. Alle mensen die in Jeruzalem de viering hadden bijgewoond, trokken naar de steden van Juda, Benjamin, Efraïm en Manasse en verwoestten daar de afgodsbeelden, de gewijde stenen, de schandelijke tempels en altaren die met de afgodenverering te maken hadden. Alles werd kort en klein geslagen. Daarna keerden de leden van de noordelijke stammen terug naar hun woonplaatsen.

2. Hizkia verdeelde de priesters en Levieten nu in dienstafdelingen, die moesten zorgen voor het offeren van de brandoffers en de vredeoffers en voor het danken en prijzen van de Here.

3. Tevens schonk hij uit zijn eigen bezit dieren die konden worden gebruikt voor de brandoffers die elke morgen en avond, voor de wekelijkse viering van de sabbat en de maandelijkse viering van de nieuwe maan en voor de viering van de jaarlijkse feesten werden gebracht, zoals in de wet van God was voorgeschreven.

4. Verder riep hij de inwoners van Jeruzalem op hun bijdragen te leveren voor de priesters en Levieten, zodat die niet met andere bezigheden in hun levensonderhoud hoefden te voorzien, maar zich volledig konden wijden aan de taken die hun in de wet van God waren opgedragen.

5-6. De mensen reageerden spontaan en gaven royaal een deel van hun nieuwe oogst weg: koren, nieuwe wijn, olijfolie, honing en nog andere opbrengsten van het veld. Zij gaven een tiende deel van alles wat zij bezaten en waarvan de wet zei dat het aan de Here, hun God, moest worden gegeven. Ook de mensen uit Israël en Juda die in de Judese steden woonden, brachten een tiende deel van hun vee en hun schapen en bovendien nog een tiende deel van de gewijde voorwerpen die aan de Here werden gegeven en maakten er grote stapels van.

7-8. De eerste tienden kwamen al in de derde maand binnen en de grote stapels bleven tot de zevende maand dagelijks groeien. Toen Hizkia en zijn medewerkers kwamen kijken en de grote stapels zagen, prezen zij de Here en zegenden zijn volk.

9. ‘Waar komt dit allemaal vandaan?’ vroeg Hizkia de priesters en Levieten.

10. En de hogepriester Azarja, afkomstig uit de familie van Zadok, antwoordde: ‘Dit zijn de tienden. Wij eten al wekenlang van deze voedselvoorraden en dit is allemaal nog over. De Here heeft zijn volk echt gezegend.’

11. Hizkia gaf daarop opdracht voorraadkamers in te richten in de tempel.

12-13. Alle geschonken voorraden werden het huis van de Here binnengebracht. De Leviet Chonanja kreeg er het toezicht over en werd daarbij geholpen door zijn broer Simi. De andere medewerkers waren Jehiël, Azazja, Nachat, Asahel, Jerimoth, Jozabad, Eliël, Jismachja, Mahath en Benaja. Deze maatregelen werden getroffen door koning Hizkia en de hogepriester Azarja.

14-15. Koré, de zoon van de Leviet Jimna, die wachter was bij de Oostpoort, zorgde voor de verdeling van de vrijwillige gaven en geschenken onder de priesters. Zijn trouwe helpers waren Eden, Minjamin, Jesua, Semaja, Amarja en Sechanja. Zij verdeelden de gaven onder de priesterfamilies in hun woonplaatsen en maakten daarbij geen onderscheid tussen jong of oud.

16. De priesters die dagelijks dienst deden in de tempel en hun familieleden werden echter direct van daaruit bevoorraad en waren dus niet betrokken bij deze grote uitdeling.

17-18. De priesters waren per familie opgenomen in het geslachtsregister en de Levieten van twintig jaar en ouder waren gerangschikt onder de namen van hun dienstafdelingen. Ook de gezinnen van alle priesters en die Levieten waren in de registers opgenomen, want door hun betrouwbaarheid moest het heilige heilig worden gehouden.

19. In elke priesterstad werden mannen aangewezen die moesten zorgen voor de uitdeling van voedsel en andere zaken aan alle familieleden van de priesters in de omgeving en aan alle geregistreerde Levieten.

20. Op die manier regelde koning Hizkia deze zaken in heel Juda en in de ogen van de Here, zijn God, was hij een goed en rechtvaardig man.

21. In alles wat hij deed in de dienst voor het huis van de Here, handelde hij naar de wetten en geboden van de Here. Hij zocht de Here met zijn hele hart en de Here zegende hem.