Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Kronieken 20:4-12 Het Boek (HTB)

4. Uit alle hoeken van het land kwamen de mensen naar Jeruzalem om samen met hem de Here aan te roepen.

5. Toen het volk zich had verzameld op het nieuwe voorplein van de tempel, kwam Josafat naar voren en sprak dit gebed uit:

6. ‘O Here, God van onze voorouders, de enige God in de hemel, Heerser over alle koninkrijken op aarde, U bent zo machtig en hebt zoveel kracht. Wie kan het tegen U opnemen?

7. O, onze God, hebt U de vroegere inwoners van dit land niet verdreven toen uw volk hier aankwam? En hebt U dit land niet voor altijd aan de nakomelingen van uw vriend Abraham gegeven?

8. Uw volk vestigde zich hier en bouwde deze tempel voor U,

9. in oprecht vertrouwen dat wij in een tijd als deze—waarin wij oog in oog met oorlog, ziekten of hongersnood staan—voor deze tempel en voor U kunnen gaan staan, want U woont hier in deze tempel. Wij roepen tot U dat U ons zult horen en ons zult redden.

10. Kijk wat de legers van Ammon, Moab en het gebergte Seïr doen. U wilde niet dat onze voorouders die landen zouden binnenvallen toen zij uit Egypte kwamen. Daarom trokken zij er omheen en vernietigden hen niet.

11. Maar kijk nu eens wat onze beloning is. Zij komen hier met de bedoeling ons te verjagen uit het land dat U ons hebt gegeven.

12. O, onze God, wilt U hen veroordelen? Wij hebben immers niet de kracht het tegen dit grote leger op te nemen? Wij weten niet wat wij moeten doen, maar onze ogen zijn op U gericht.’

Lees verder hoofdstuk 2 Kronieken 20