Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 9:19-30 Het Boek (HTB)

19. De koning stuurde er een tweede op af. Ook deze reed naar hen toe en verlangde in naam van de koning te horen of zij met goede bedoelingen kwamen of niet. Jehu antwoordde: ‘Wat weet u van goede bedoelingen? Volg mij!’

20. ‘Hij komt ook al niet terug’ riep de wachter. ‘Het moet Jehu, de kleinzoon van Nimsi, zijn die daar aankomt, want hij rijdt als een wilde!’

21. ‘Snel, maak mijn wagen klaar!’ beval koning Joram. Samen met koning Ahazia van Juda reed hij Jehu tegemoet. De twee partijen ontmoetten elkaar op het veld van Naboth

22. en koning Joram vroeg: ‘Komt u hier als een vriend, Jehu?’ Waarop Jehu antwoordde met: ‘Hoe kan vrede bestaan zolang goddeloosheden als hoererij en toverij van uw moeder Izébel rondom ons zijn?’

23. Na die woorden wendde koning Joram zijn wagen en ging er in volle vaart vandoor. Hij schreeuwde naar koning Ahazia: ‘Snel, Ahazia! We worden bedrogen!’

24. Toen spande Jehu met al zijn kracht zijn boog en schoot Joram een pijl tussen de schouders. De pijl doorboorde zijn hart en hij zakte dood in elkaar.

25. Jehu zei tegen zijn officier Bidkar: ‘Gooi hem in het veld van Naboth, want eens, toen u en ik achter zijn vader Achab aanreden, openbaarde de Here de volgende profetie aan mij:

26. “Ik zal hem de moord op Naboth en zijn zonen hier op Naboths grondgebied betaald zetten.” Gooi hem dus maar op Naboths veld, precies zoals de Here heeft gezegd.’

27. Intussen was koning Ahazia van Juda gevlucht langs de weg naar Bet-Haggan. Jehu zette de achtervolging in en schreeuwde: ‘Schiet hem ook neer!’ Op de plaats waar de weg naar Gur bij Jibleam omhoog gaat, schoten zij hem neer. Hij wist nog door te rijden naar Megiddo, maar daar stierf hij.

28. Zijn dienaren brachten hem met een wagen naar Jeruzalem en begroeven hem op de koninklijke begraafplaats.

29. Ahazia's bewind over Juda was begonnen in het twaalfde regeringsjaar van koning Joram van Israël.

30. Toen Izébel hoorde dat Jehu naar Jizreël was gekomen, maakte zij haar ogen op, verzorgde haar kapsel en ging bij een raam zitten.

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 9