Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 9:11-27 Het Boek (HTB)

11. Jehu ging terug naar de andere officieren en een van hen vroeg: ‘Wat wilde die rare kerel? Alles in orde?’ ‘Je weet toch wat voor man dat was en wat voor onzin hij uitslaat,’ zei Jehu.

12. ‘Nee, dat weten wij niet,’ zeiden zij. ‘Vertel ons wat hij heeft gezegd.’ Zo vertelde hij hun wat de man had gezegd en dat hij door de Here tot koning van Israël was gezalfd.

13. Zij gooiden snel hun mantels over de treden van de trap, bliezen op de trompet en riepen: ‘Jehu is koning!’

14. Zo kwam Jehu, de zoon van Josafat en de kleinzoon van Nimsi, in opstand tegen koning Joram. Koning Joram was met zijn leger bij Ramot in Gilead geweest, waar hij Israël beschermde tegen de troepen van koning Hazaël van Syrië.

15. Hij was echter teruggekeerd naar Jizreël om zijn wonden te laten genezen. ‘Als jullie willen dat ik koning word,’ zei Jehu tegen de mannen die bij hem waren, ‘laat dan niemand ontsnappen naar Jizreël om daar te vertellen wat hier gebeurd is.’

16. Jehu sprong op een strijdwagen en reed zelf naar Jizreël, naar koning Joram die daar gewond lag. Koning Ahazia van Juda was daar ook. Hij bracht de zieke Joram een bezoek.

17. De wachter op de toren van Jizreël zag Jehu en zijn gezelschap naderen en riep: ‘Er komt iemand aan!’ ‘Stuur er een man te paard op af om te kijken of het een vriend of een vijand is,’ riep koning Joram terug.

18. Zo ging een soldaat te paard Jehu tegemoet. ‘De koning wil weten of u een vriend of een vijand bent,’ zei hij. ‘Komt u in vrede?’ Jehu antwoordde: ‘Wat weet u van vrede? Volg mij!’ De wachter meldde de koning dat de boodschapper hen had ontmoet, maar niet was teruggekeerd.

19. De koning stuurde er een tweede op af. Ook deze reed naar hen toe en verlangde in naam van de koning te horen of zij met goede bedoelingen kwamen of niet. Jehu antwoordde: ‘Wat weet u van goede bedoelingen? Volg mij!’

20. ‘Hij komt ook al niet terug’ riep de wachter. ‘Het moet Jehu, de kleinzoon van Nimsi, zijn die daar aankomt, want hij rijdt als een wilde!’

21. ‘Snel, maak mijn wagen klaar!’ beval koning Joram. Samen met koning Ahazia van Juda reed hij Jehu tegemoet. De twee partijen ontmoetten elkaar op het veld van Naboth

22. en koning Joram vroeg: ‘Komt u hier als een vriend, Jehu?’ Waarop Jehu antwoordde met: ‘Hoe kan vrede bestaan zolang goddeloosheden als hoererij en toverij van uw moeder Izébel rondom ons zijn?’

23. Na die woorden wendde koning Joram zijn wagen en ging er in volle vaart vandoor. Hij schreeuwde naar koning Ahazia: ‘Snel, Ahazia! We worden bedrogen!’

24. Toen spande Jehu met al zijn kracht zijn boog en schoot Joram een pijl tussen de schouders. De pijl doorboorde zijn hart en hij zakte dood in elkaar.

25. Jehu zei tegen zijn officier Bidkar: ‘Gooi hem in het veld van Naboth, want eens, toen u en ik achter zijn vader Achab aanreden, openbaarde de Here de volgende profetie aan mij:

26. “Ik zal hem de moord op Naboth en zijn zonen hier op Naboths grondgebied betaald zetten.” Gooi hem dus maar op Naboths veld, precies zoals de Here heeft gezegd.’

27. Intussen was koning Ahazia van Juda gevlucht langs de weg naar Bet-Haggan. Jehu zette de achtervolging in en schreeuwde: ‘Schiet hem ook neer!’ Op de plaats waar de weg naar Gur bij Jibleam omhoog gaat, schoten zij hem neer. Hij wist nog door te rijden naar Megiddo, maar daar stierf hij.

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 9