Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 4:13-24 Het Boek (HTB)

13. zei hij tegen Gehazi: ‘Vertel haar dat wij haar vriendelijkheid erg op prijs stellen. Vraag haar of wij misschien iets voor haar kunnen doen. Wil zij dat ik een goed woordje voor haar doe bij de koning of de bevelhebber van het leger?’ ‘Nee,’ antwoordde zij, ‘ik leef hier onder de mensen en ben volkomen tevreden.’

14. ‘Wat kunnen wij voor deze vrouw doen?’ vroeg hij naderhand aan Gehazi. Die opperde: ‘Zij heeft geen zoon en haar man is al behoorlijk oud.’

15-16. ‘Roep haar nog eens bij mij,’ droeg Elisa hem op. Zij kwam en bleef in de deuropening staan, terwijl hij tegen haar zei: ‘Volgend jaar om deze tijd zult u een zoon hebben.’ ‘Och, man van God,’ riep zij, ‘maak mij toch niets wijs!’

17. Maar het was waar: de vrouw werd al spoedig zwanger en bracht het volgende jaar een jongetje ter wereld, precies zoals Elisa had voorzegd.

18. Op een dag—de jongen was al wat ouder—zocht hij zijn vader op, die op het land aan het maaien was.

19. Plotseling riep hij: ‘Vader, mijn hoofd, mijn hoofd!’ Zijn vader zei tegen een van de knechten: ‘Breng hem naar huis, naar zijn moeder.’

20. De jongen werd thuisgebracht en zijn moeder nam hem op schoot. Maar rond het middaguur stierf hij.

21. Zij legde hem op het bed van de profeet en deed de deur van de kamer op slot.

22. Daarna stuurde zij haar man de boodschap: ‘Stuur een van de knechten met een ezel hierheen. Ik moet zo snel mogelijk naar de profeet. Ik ben zo weer terug!’

23. ‘Waarom vandaag?’ vroeg hij, ‘het is toch geen sabbat of feestdag?’ Maar zij zei: ‘Stil maar. Het is wel goed.’

24. Zij zadelde de ezel en zei tegen de knecht: ‘Snel! Drijf hem zoveel mogelijk op. Als het langzamer moet, zeg ik het je wel.’

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 4