Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 4:1-9 Het Boek (HTB)

1. Samuël gaf deze woorden door aan het volk Israël. De Israëlieten hadden hun kamp opgeslagen bij Eben-Haëzer en de Filistijnen lagen bij Afek.

2. In de slag die volgde, versloegen de Filistijnen de Israëlieten en doodden zo'n vierduizend man.

3. Daarna keerde het Israëlitische leger terug naar het kamp, waar de leiders zich afvroegen waarom de Here had toegelaten dat zij werden verslagen. ‘Laten wij de ark van het verbond met de Here vanuit Silo hierheen brengen,’ besloten zij. ‘Als wij hem meenemen wanneer we oorlog voeren, zal God bij ons zijn en ons zeker bevrijden van onze vijanden.’

4. Dus lieten zij de ark van het verbond met de Here, die boven de cherubs troont, uit Silo halen. Hofni en Pinechas, de zonen van Eli, begeleidden de ark.

5. Toen de Israëlieten de ark zagen aankomen, ontstond er zo'n gejuich dat de aarde dreunde!

6. De Filistijnen vroegen zich af: ‘Wat is dat voor een gejuich in het kamp van de Hebreeën?’ Toen hun werd verteld dat het gejuich werd veroorzaakt door de aankomst van de ark,

7. werden ze bang. ‘Hun God is in hun kamp gekomen!’ riepen zij. ‘Wat moeten we nu? Zoiets hebben wij nog nooit meegemaakt!

8. Wie kan ons bevrijden van deze machtige God van Israël? Het is dezelfde God die de Egyptenaren met plagen vernietigde voor Israël de woestijn introk.

9. Wees moedig en vecht voor uw leven, Filistijnen, anders worden wij slaven van de Hebreeën, net zoals zij dat van ons zijn geweest.’

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 4