Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 28:1-16 Het Boek (HTB)

1. In diezelfde periode hergroepeerden de Filistijnen hun legers voor een nieuwe oorlog tegen Israël. ‘Kom en help ons in de strijd,’ zei koning Achis tegen David en zijn mannen.

2. ‘Goed,’ antwoordde David, ‘u zult spoedig merken wat u aan ons hebt.’ ‘Als u ons werkelijk goed helpt, zult u voor uw hele leven mijn persoonlijke lijfwacht worden,’ beloofde Achis hem.

3. Ondertussen was Samuël overleden en heel Israël rouwde. Hij was begraven in zijn woonplaats Rama. Koning Saul had alle waarzeggers en tovenaars uit het land Israël verbannen.

4. De Filistijnen sloegen hun kamp op bij Sunem, terwijl Saul en zijn leger bij Gilboa lagen.

5-6. Toen Saul het enorme Filistijnse leger zag, werd hij bang en zonk de moed hem in de schoenen. Daarom besloot hij de Here om raad te vragen. Maar de Here weigerde hem te antwoorden. Noch door dromen, noch door de Urim, de orakelstenen, noch door de profeten kwam Saul iets te weten.

7-8. Hij gaf zijn dienaren toen opdracht een waarzegster op te sporen, zodat hij haar kon vragen wat hij moest doen. Zij vonden een waarzegster bij Endor en Saul ging vermomd naar haar toe. Samen met twee van zijn mannen bezocht hij haar 's nachts. ‘Ik moet met een dode praten,’ vroeg hij. ‘Wilt u zijn geest oproepen?’

9. ‘Wilt u mij in de val lokken en ter dood laten brengen?’ wilde de vrouw weten. ‘U weet toch dat Saul alle waarzeggers en geestenbezweerders heeft verdreven?’

10. Maar Saul zwoer bij de Here dat hij haar niet zou verraden.

11. Ten slotte zei de vrouw: ‘Nu, wie wilt u dat ik voor u oproep?’ ‘Breng mij in contact met Samuël,’ antwoordde Saul.

12. Toen de vrouw Samuël zag, gilde zij: ‘U hebt mij bedrogen! U bent koning Saul!’

13. ‘Wees niet bang,’ stelde de koning haar gerust. ‘Wat ziet u?’ ‘Ik zie een bovennatuurlijk wezen vanuit de aarde opkomen,’ was haar antwoord.

14. ‘Waar lijkt het op?’ ‘Het is een oude man, gehuld in een mantel.’ Saul besefte dat het Samuël was en boog diep voor hem.

15. ‘Waarom hebt u mij gestoord door mij terug te halen?’ vroeg Samuël aan Saul. ‘Omdat ik enorme problemen heb,’ antwoordde hij. ‘De Filistijnen zijn met ons in oorlog en de Here heeft mij in de steek gelaten. Hij wil niet meer antwoorden door profeten of dromen, daarom heb ik u laten oproepen om te vragen wat ik moet doen.’

16. Maar Samuël antwoordde: ‘Wat heeft het voor zin mij te vragen? De Here heeft u immers verlaten en Hij is nu uw vijand geworden?

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 28