Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 20:19-26 Het Boek (HTB)

19. Nadat je je drie dagen hebt verstopt, ga je naar de schuilplaats waar je al eerder was, bij de steen Haëzel.

20. Ik zal daar naartoe komen en drie pijlen naar de steen schieten, alsof ik op een schijf aan het schieten ben.

21. Dan zal ik een jongen de pijlen weer laten ophalen. Als je mij tegen hem hoort zeggen: “Ze liggen aan deze kant,” dan bedoel ik dat alles in orde is en dat geen moeilijkheden zijn te verwachten. Kom dan gerust tevoorschijn.

22. Maar als ik tegen hem zeg: “Doorlopen, ze liggen nog verder weg,” dan wil dat zeggen dat je onmiddellijk moet vluchten.

23. En moge de Here ervoor zorgen dat wij onze beloften aan elkaar houden, want Hij is er getuige van geweest.’

24-25. David verborg zich toen in het veld. Bij het begin van het feest van de nieuwe maan zat de koning tijdens de maaltijd op zijn gewone plaats tegen de muur. Jonathan stond op toen Abner binnenkwam en naast Saul ging zitten. Davids plaats bleef echter leeg.

26. Saul zei er die dag niets van, omdat hij dacht dat David niet de verplichte reinheid in acht had genomen. Wat moest er anders zijn?

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 20