Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 15:23-32 Het Boek (HTB)

23. Want opstandigheid is net zo erg als toverij en koppigheid is net zo erg als aanbidding van afgodsbeelden. Omdat u het woord van de Here in de wind hebt geslagen, heeft Hij het koningschap van u afgenomen.’

24. ‘Ik heb gezondigd,’ gaf Saul toe. ‘Ja, ik heb het gebod van de Here en uw aanwijzingen niet opgevolgd, omdat ik bang was voor het volk en deed wat het mij vroeg.

25. Vergeef mij alstublieft en ga met mij mee om de Here te aanbidden.’

26. Maar Samuël weigerde: ‘Ik ga niet met u mee. Omdat u het gebod van de Here niet hebt gehoorzaamd, heeft Hij u verworpen. U zult niet langer koning van Israël zijn.’

27. Toen Samuël zich omdraaide om weg te gaan, greep Saul hem vast bij de zoom van zijn mantel, maar die scheurde af.

28. Samuël reageerde daarop met de woorden: ‘De Here heeft het koninkrijk Israël vandaag van u losgescheurd en het aan iemand gegeven die beter is dan u.

29. God op wie het vertrouwen van Israël rust, liegt niet en kent ook geen berouw, want Hij is geen mens!’

30. Saul drong bij Samuël aan: ‘Ik heb gezondigd, maar alstublieft, eer mij in de ogen van de leiders en het volk door met mij mee te gaan om de Here, uw God, te aanbidden.’

31. Samuël stemde daarin toe en keerde met Saul terug, die zich in aanbidding voor de Here neerboog.

32. Toen zei Samuël: ‘Breng koning Agag bij mij.’ Onbezorgd verscheen Agag voor Samuël, want hij dacht dat hij zou worden gespaard.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 15