Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 4:21-22-32-33 Het Boek (HTB)

21-22. De zonen van Sela, de zoon van Juda, waren: Er, de vader van Lecha, Lada, de vader van Maresa, de gezinnen van de linnenwevers in Bet-Asbea, Jokim, de families van Kozeba, Joas en Saraf, die over Moab heerste voordat hij terugkeerde naar Jasubi-Lehem. Al deze namen zijn afkomstig uit zeer oude geschriften.

23. Deze families stonden bekend als pottenbakkers en bekwame tuinlieden, zij waren allemaal in dienst van de koning.

24. De zonen van Simeon waren Nemuël, Jamin, Jarib, Zerach en Saul.

25. Sauls zoon was Sallum, zijn kleinzoon was Mibsam en zijn achterkleinzoon was Misma.

26. Tot Misma's zonen behoorde Hammuël, de vader van Zakkur en de grootvader van Simi.

27. Simi had zestien zonen en zes dochters, maar geen van zijn broers had een groot gezin, zij hadden allemaal minder kinderen dan normaal was in Juda.

28. Zij woonden in Berseba, Molada, Hazar-Sual,

29. Bilha, Ezem, Tholad,

30. Betuël, Chorma, Ziklag,

31. Bet-Markaboth, Hazar-Susim, Bet-Biri en Saäraim. Zij hadden de zeggenschap over deze steden tot de tijd van David.

32-33. Hun nakomelingen woonden ook in of bij Etam, Ain, Rimmon, Tochen en Asan, een gebied dat zich uitstrekte tot Baäl. Deze feiten staan vermeld in de geslachtsregisters die zij zelf bijhielden.

Lees verder hoofdstuk 1 Kronieken 4