Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 9:17-18-25 Het Boek (HTB)

17-18. Nu herbouwde Salomo dus Gezer, tegelijk met Laag-Bet-Horon, Baälath en Tamar, een stad in de woestijn.

19. Tevens bouwde hij steden waarin zijn voedselvoorraden, strijdwagens, zijn ruiters en wagenmenners konden verblijven en nog enige andere steden. Deze werden gebouwd in de buurt van Jeruzalem, op de Libanon en overal door het land.

20-21. Salomo haalde zijn arbeidskrachten uit de vreemde volken die hij had overwonnen, de Amorieten, Hethieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten. Het volk Israël was er namelijk niet in geslaagd hen volledig uit te roeien tijdens de inval en verovering van Israël en zij zijn ook tot op de huidige dag nog slaven.

22. Salomo wees geen Israëlieten aan voor dit werk, hoewel zij bij hem wel dienst deden als soldaten, ambtenaren, legerofficieren, wagencommandanten en ruiters.

23. De werktroepen werden geleid door vijfhonderdvijftig Israëlitische mannen.

24. Koning Salomo liet de dochter van de farao van de Stad van David—het oude deel van Jeruzalem—verhuizen naar de nieuwe verblijven die hij voor haar had gebouwd in het paleis. Daarna bouwde hij de burcht Millo.

25. Nadat de tempel klaar was, bracht Salomo driemaal per jaar brandoffers en vredeoffers op het door hem gebouwde altaar. Ook brandde hij daar reukwerk.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 9