Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 13:31-34 Het Boek (HTB)

31. Naderhand zei hij tegen zijn zonen: ‘Wanneer ik sterf, begraaf mij dan in het graf waarin de profeet ligt. Leg mijn beenderen naast de zijne.

32. Want de Here droeg hem op zijn woord tegen het altaar in Betel uit te roepen. Zijn vervloeking van de tempels in de steden van Samaria zullen zeker bewaarheid worden.’

33. Ondanks de waarschuwing van de profeet bekeerde Jerobeam zich niet van zijn zondige praktijken. Integendeel, hij stelde nog meer mensen uit het volk tot priesters aan om offers te brengen aan de afgoden in de tempels op de heuvels. Ieder die maar wilde, kon priester worden.

34. Dit was een grote zonde en had tot gevolg dat Jerobeams koninkrijk te gronde ging en al zijn familieleden de dood vonden.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 13