Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 11:12-13-24 Het Boek (HTB)

12-13. Ter wille van uw vader David zal Ik dat echter pas na uw dood doen. Ik zal het koninkrijk van uw zoon afnemen. En dan nog zal Ik hem koning over één stam laten zijn, ter wille van mijn dienaar David en ter wille van Jeruzalem, mijn uitverkoren stad.’

14. Daarom liet de Here de Edomiet Hadad steeds machtiger worden. Deze hoorde bij de koninklijke familie van Edom.

15. Jaren geleden, toen David met Joab in Edom was om de begrafenis van gesneuvelde soldaten te regelen, had het Israëlitische leger vrijwel iedere man in heel Edom gedood.

16-18. Daarvoor hadden zij zes maanden nodig, maar ten slotte hadden zij toch iedereen gedood, uitgezonderd Hadad en enkele van zijn vaders hovelingen die hem naar Egypte brachten (in die tijd was deze nog een kleine jongen). Zij wisten uit Midjan te ontkomen en vluchtten naar Paran, waar anderen zich bij hen voegden en hen vergezelden naar Egypte. Daar had de farao hun onderdak en voedsel gegeven.

19. Hadad kon erg goed met de farao opschieten en deze gaf hem een vrouw, de zuster van koningin Tachpenes.

20. Zij kreeg een zoon, Genubath, die samen met de eigen zonen van de farao in het paleis werd opgevoed.

21. Toen Hadad in Egypte hoorde dat David en Joab dood waren, vroeg hij de farao toestemming naar Edom terug te keren.

22. ‘Waarom?’ vroeg de farao hem. ‘U komt bij ons toch niets tekort?’ ‘Nee, alles is prima in orde,’ antwoordde Hadad, ‘maar toch zou ik graag naar mijn vaderland terugkeren.’

23. Een andere rivaal van Salomo, die door Gods toedoen ook steeds machtiger werd, was Rezon, de zoon van Eljada, die wegvluchtte van koning Hadadezer van Zoba.

24. Hij was de leider van een groep bandieten geworden die met hem naar Damascus vluchtten (waar hij later koning werd), toen David Zoba verwoestte.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 11