Oude Testament

Nieuwe Testament

Openbaring 9:7-18 Het Boek (HTB)

7. De sprinkhanen leken op paarden die klaarstonden voor de veldslag. Op hun kop hadden zij iets dat op een gouden kroon leek. Zij hadden een gezicht als een mens,

8. lang haar als een vrouw en tanden als een leeuw.

9. Het leek of hun borstschilden van ijzer waren. Hun vleugels maakten net zoveel lawaai als een horde paarden en wagens die zich in de strijd storten.

10. Zij hadden een staart met een angel zoals een schorpioen. Met die staart konden zij de mensen vijf maanden lang pijnigen.

11. Hun aanvoerder was een engel uit de onderwereld. In het Hebreeuws heette hij Abaddon en in het Grieks Apollyon (Verwoester).

12. De eerste vreselijke gebeurtenis is voorbij, maar kijk, er komen er nog twee!

13. De zesde engel blies op zijn bazuin: ik hoorde uit de vier horens van het gouden altaar dat voor de troon van God staat, een stem die tegen de zesde engel zei:

14. ‘Maak de vier engelen los die bij de grote rivier de Eufraat vastgehouden worden.’

15. En de vier engelen werden losgelaten. Zij waren gereedgehouden voor het jaar, de maand, de dag en het uur dat zij een derde deel van alle mensen moesten doden.

16. En ik hoorde hoeveel soldaten te paard met hen mee zouden gaan: miljoenen en miljoenen.

17. In het visioen zag ik dat de soldaten vuurrode, violette en zwavelgele harnassen droegen. De paarden hadden een hoofd als een leeuw en uit hun mond kwam vuur, rook en zwavel.

18. Door het vuur, de rook en de zwavel die de paarden uitspuwden, werd een derde deel van alle mensen gedood, het waren drie vreselijke rampen.

Lees verder hoofdstuk Openbaring 9