Oude Testament

Nieuwe Testament

Mattheüs 8:18-29 Het Boek (HTB)

18. Jezus zag dat er steeds meer mensen om Hem heen kwamen staan. Hij zei tegen zijn leerlingen dat zij het meer moesten oversteken.

19. Op dat moment kwam er een bijbelgeleerde naar Hem toe en zei: ‘Meester, ik zal U volgen waar u maar heengaat.’

20. Jezus antwoordde: ‘Vossen hebben holen en vogels nesten, maar Ik, de Mensenzoon, heb geen plaats om mijn hoofd neer te leggen.’

21. Iemand anders, een van zijn leerlingen, vroeg: ‘Here, vindt U het goed dat ik pas weer met U meega nadat ik mijn vader heb begraven?’

22. ‘Nee,’ antwoordde Jezus. ‘Ga met Mij mee. Laat de mensen die geestelijk dood zijn, hun eigen doden maar begraven.’

23. Hij stapte in de boot en ging met zijn leerlingen naar de overkant van het meer.

24. Terwijl zij overvoeren, stak er plotseling een hevige storm op. De golven waren zo hoog dat ze over de boot sloegen. Jezus lag te slapen.

25. De leerlingen gingen naar Hem toe en maakten Hem wakker. ‘Here,’ schreeuwden ze. ‘Red ons! Wij vergaan!’

26. Jezus zei: ‘Waarom zijn jullie zo bang? Hebben jullie zo weinig vertrouwen?’ Hij ging staan en zei tegen de wind en de golven dat zij moesten ophouden, en het werd doodstil.

27. De leerlingen wisten niet wat ze zagen. ‘Wie is Hij toch?’ vroegen zij zich af. ‘Zelfs de wind en de golven doen wat Hij zegt!’

28. Toen Jezus aan de andere kant van het meer kwam, in de streek van de Gadarenen, kwamen er twee mannen op Hem af, die beheerst werden door boze geesten. De mannen woonden in graven die in de rotsen waren uitgehouwen, en waren zo gevaarlijk dat niemand bij hen in de buurt durfde te komen.

29. ‘Wat wilt U van ons, Zoon van God?’ schreeuwden zij. ‘Komt U ons nu al kwellen!’

Lees verder hoofdstuk Mattheüs 8