Oude Testament

Nieuwe Testament

Mattheüs 3:6-12 Het Boek (HTB)

6. Ieder die zijn zonden beleed, werd door hem gedoopt in de rivier de Jordaan.

7. Er kwamen ook verscheidene Farizeeën en Sadduceeën naar hem toe om zich te laten dopen. Toen hij hen zag, zei hij tegen hen: ‘Stelletje sluwe slangen! Wie heeft u verteld dat u aan het komende oordeel van God kunt ontsnappen?

8. Laat eerst maar eens in uw leven zien dat u zich bekeerd heeft

9. en denk niet dat u vrijuit gaat omdat u van Abraham afstamt. Want Ik verzeker u dat God zelfs deze stenen in kinderen van Abraham kan veranderen.

10. De bijl van Gods oordeel ligt al aan de wortel van de bomen: elke boom die geen goede vruchten draagt, wordt omgehakt en in het vuur gegooid.

11. Ik doop met water als teken van de bekering. Na mij komt er Iemand die belangrijker is dan ik. Ik ben het niet eens waard zijn sandalen te dragen. Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur.

12. Hij staat klaar om het kaf van het koren te scheiden. Het koren zal Hij opslaan in de schuur. Maar het kaf zal Hij verbranden in een vuur dat nooit uitgaat.’

Lees verder hoofdstuk Mattheüs 3