Oude Testament

Nieuwe Testament

Mattheüs 27:57-66 Het Boek (HTB)

57. Bij het invallen van de avond ging een zekere Jozef van Arimathea, een rijk man en leerling van Jezus, naar Pilatus toe.

58. Hij vroeg hem om het lichaam van Jezus. Pilatus zei dat hij het mocht hebben.

59. Jozef nam het lichaam en wikkelde het in nieuw, schoon linnen.

60. Daarna legde hij het in een nieuw graf dat hij pas in de rotsen had laten uithakken. Hij rolde een grote steen voor de ingang en ging weg.

61. Maria van Magdala en de andere Maria zaten tegenover het graf.

62. De eerste dag van Pesach, het Joodse Paasfeest, was voorbij. De leidende priesters en de Farizeeën gingen naar Pilatus en zeiden:

63. ‘Excellentie, die bedrieger heeft eens gezegd: “Op de derde dag na mijn dood zal Ik weer levend worden.”

64. Daarom willen wij graag dat u het graf drie dagen laat bewaken. Anders zouden zijn leerlingen zijn lichaam wel eens kunnen weghalen en rondvertellen dat Hij weer levend is geworden. Als dat gebeurt, zijn de gevolgen niet te overzien.’

65. ‘U krijgt een wacht mee,’ antwoordde Pilatus. ‘Verzegel het graf zo goed mogelijk.’

66. Zij verzegelden de steen voor de opening van het graf en zetten er een aantal mannen bij op wacht.

Lees verder hoofdstuk Mattheüs 27