Oude Testament

Nieuwe Testament

Mattheüs 27:5-19 Het Boek (HTB)

5. Judas gooide het geld over de vloer van de tempel en ging naar buiten. Even later hing hij zich op.

6. De leidende priesters raapten het geld op en zeiden: ‘Dit geld mogen wij niet in de collectekist doen, want het is moordenaarsgeld.’

7. Ze kwamen tot het besluit er het land van de pottenbakker voor te kopen. Het zou worden gebruikt als begraafplaats voor vreemdelingen die in Jeruzalem stierven.

8. Daarom heet die plaats nog altijd Bloedakker.

9. Door dit alles kwam uit wat in het boek van de profeet Jeremia staat: ‘Ze namen de dertig zilveren munten. Meer vond het volk van Israël hem niet waard.

10. Daarvoor kochten ze het land van de pottenbakker. Dit moest ik van de Here zeggen.’

11. Jezus moest terechtstaan voor Pilatus, de Romeinse gouverneur. ‘Bent U de koning van de Joden?’ vroeg Pilatus Hem.

12. ‘U zegt het,’ antwoordde Jezus. De mannen van de Hoge Raad beschuldigden Jezus van alles en nog wat, maar Hij verdedigde Zich niet.

13. ‘Hoort U niet wat zij zeggen?’ vroeg Pilatus.

14. Tot zijn grote verbazing gaf Jezus geen antwoord.

15. Nu had de gouverneur de gewoonte ieder jaar met Pesach, het Joodse Paasfeest, een gevangene vrij te laten en de mensen mochten altijd kiezen wie dat zou zijn.

16. Op dat moment zat er een beruchte misdadiger in de gevangenis. Barabbas heette hij.

17. Pilatus vroeg aan de mensen die zich voor het paleis verdrongen: ‘Wie moet ik vrijlaten? Barabbas of Jezus, die Christus wordt genoemd?

18. Wat willen jullie?’ Want hij wist wel dat de Joodse leiders Jezus uit jaloezie hadden laten arresteren.

19. Terwijl hij met de rechtszaak bezig was, stuurde zijn vrouw hem een boodschap: ‘Laat die goede man toch vrij. Hij heeft geen enkele schuld. Ik heb vannacht in een droom vreselijk veel verdriet om Hem gehad.’

Lees verder hoofdstuk Mattheüs 27