Oude Testament

Nieuwe Testament

Mattheüs 27:33-44 Het Boek (HTB)

33. Zo kwamen zij bij de heuvel Golgotha, dat betekent Schedelplaats.

34. De soldaten gaven Jezus wijn met een pijnstillend middel erin. Maar toen Hij ervan proefde, wilde Hij het niet drinken.

35. Na Hem aan het kruis gehangen te hebben, verdeelden de soldaten zijn kleren onder elkaar door erom te dobbelen.

36. Daarna gingen zij zitten en hielden de wacht.

37. Boven zijn hoofd hingen ze een bordje met de beschuldiging, die luidde: ‘Dit is Jezus, de koning van de Joden.’

38. Die morgen werden er ook twee rovers gekruisigd, de een links en de ander rechts van Jezus.

39. De mensen die voorbijkwamen, scholden Hem uit en schudden hun hoofd.

40. ‘U zou toch de tempel afbreken en in drie dagen weer opbouwen?’ hoonden ze. ‘Als U de Zoon van God bent, red Uzelf dan! Kom van dat kruis af!’

41. De mannen van de Hoge Raad lieten zich ook niet onbetuigd.

42. ‘Hij heeft anderen gered,’ spotten ze. ‘Maar Hij kan Zichzelf niet eens redden! U bent toch de koning van Israël? Kom eens van dat kruis af. Dan zullen we in U geloven.

43. Hij vertrouwde toch op God? Als God zoveel met Hem opheeft, laat die Hem dan komen redden. Hij is immers Gods Zoon?’

44. Zelfs de rovers die met Hem waren gekruisigd, bespotten Hem.

Lees verder hoofdstuk Mattheüs 27