Oude Testament

Nieuwe Testament

Mattheüs 27:31-40 Het Boek (HTB)

31. Na deze bespotting deden zij Hem de rode mantel af, trokken Hem zijn eigen kleren weer aan en namen Hem mee om gekruisigd te worden.

32. Onderweg naar de strafplaats kwamen ze een man uit Cyrene tegen die Simon heette. De soldaten dwongen hem het kruis van Jezus te dragen.

33. Zo kwamen zij bij de heuvel Golgotha, dat betekent Schedelplaats.

34. De soldaten gaven Jezus wijn met een pijnstillend middel erin. Maar toen Hij ervan proefde, wilde Hij het niet drinken.

35. Na Hem aan het kruis gehangen te hebben, verdeelden de soldaten zijn kleren onder elkaar door erom te dobbelen.

36. Daarna gingen zij zitten en hielden de wacht.

37. Boven zijn hoofd hingen ze een bordje met de beschuldiging, die luidde: ‘Dit is Jezus, de koning van de Joden.’

38. Die morgen werden er ook twee rovers gekruisigd, de een links en de ander rechts van Jezus.

39. De mensen die voorbijkwamen, scholden Hem uit en schudden hun hoofd.

40. ‘U zou toch de tempel afbreken en in drie dagen weer opbouwen?’ hoonden ze. ‘Als U de Zoon van God bent, red Uzelf dan! Kom van dat kruis af!’

Lees verder hoofdstuk Mattheüs 27