Oude Testament

Nieuwe Testament

Mattheüs 26:64-75 Het Boek (HTB)

64. ‘U zegt het,’ antwoordde Jezus. ‘Straks zult u de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van God. U zult Hem ook zien terugkomen op de wolken aan de hemel.’

65. Hevig verontwaardigd scheurde de hogepriester zijn kleren kapot. Hij schreeuwde: ‘Hij belastert God! Hebben we nu nog getuigen nodig! U hebt allemaal gehoord wat Hij zei! Wat doen wij met Hem?’

66. De mannen van de Hoge Raad schreeuwden allemaal: ‘Hij verdient de doodstraf!’

67. Daarna spuugden zij Hem in het gezicht en sloegen Hem.

68. Sommigen gaven Hem klappen in het gezicht en hoonden: ‘Hé, profeet! Zeg, Christus! Zeg eens wie U heeft geslagen!’

69. Ondertussen zat Petrus nog steeds op de binnenplaats van het paleis van de hogepriester. Een dienstmeisje kwam naar hem toe en zei: ‘U was ook bij die Jezus uit Galilea.’

70. Maar Petrus ontkende heftig: ‘Welnee, hoe komt u daarbij?’

71. Later bij de poort zag een ander meisje hem. Zij zei tegen de mensen die daar stonden: ‘Die man was ook bij Jezus van Nazareth.’

72. Petrus zwoer dat het niet waar was. ‘Ik ken die man niet!’ riep hij uit.

73. Kort daarna kwam een van de mannen naar hem toe en zei: ‘Ik weet zeker dat u een leerling van Hem bent. Ik hoor het aan uw Galilese accent.’

74. Petrus begon te vloeken en bezwoer: ‘U bent gek! Ik ken die man niet!’

75. Hij had het nog maar net gezegd of er kraaide een haan. Toen herinnerde hij zich wat Jezus tegen hem had gezegd. ‘Petrus, voordat de haan kraait, zul jij drie keer zeggen dat je Mij niet kent.’ Hij ging naar buiten en huilde bittere tranen.

Lees verder hoofdstuk Mattheüs 26