Oude Testament

Nieuwe Testament

Mattheüs 26:62-71 Het Boek (HTB)

62. De hogepriester stond op en vroeg aan Jezus: ‘Wat hebt U daarop te zeggen? Hebt U dat gezegd of niet?’

63. Maar Jezus bleef zwijgen. ‘Uit naam van de levende God,’ riep de hogepriester. ‘Zeg ons of U de Christus bent, de Zoon van God.’

64. ‘U zegt het,’ antwoordde Jezus. ‘Straks zult u de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van God. U zult Hem ook zien terugkomen op de wolken aan de hemel.’

65. Hevig verontwaardigd scheurde de hogepriester zijn kleren kapot. Hij schreeuwde: ‘Hij belastert God! Hebben we nu nog getuigen nodig! U hebt allemaal gehoord wat Hij zei! Wat doen wij met Hem?’

66. De mannen van de Hoge Raad schreeuwden allemaal: ‘Hij verdient de doodstraf!’

67. Daarna spuugden zij Hem in het gezicht en sloegen Hem.

68. Sommigen gaven Hem klappen in het gezicht en hoonden: ‘Hé, profeet! Zeg, Christus! Zeg eens wie U heeft geslagen!’

69. Ondertussen zat Petrus nog steeds op de binnenplaats van het paleis van de hogepriester. Een dienstmeisje kwam naar hem toe en zei: ‘U was ook bij die Jezus uit Galilea.’

70. Maar Petrus ontkende heftig: ‘Welnee, hoe komt u daarbij?’

71. Later bij de poort zag een ander meisje hem. Zij zei tegen de mensen die daar stonden: ‘Die man was ook bij Jezus van Nazareth.’

Lees verder hoofdstuk Mattheüs 26