Oude Testament

Nieuwe Testament

Mattheüs 26:40-53 Het Boek (HTB)

40. Hij ging terug naar zijn drie leerlingen en zag dat zij in slaap waren gevallen. ‘Petrus,’ zei Hij. ‘Konden jullie niet een uur met Mij wakker blijven?

41. Blijf toch wakker en bid dat jullie niet in verleiding komen. De geest is gewillig, maar het lichaam is zwak.’

42. Opnieuw zonderde Hij Zich af en bad: ‘Vader! Als deze beker niet kan voorbijgaan, zonder dat Ik hem leegdrink, laat dan uw wil uitgevoerd worden.’

43. Toen Hij weer bij hen terugkwam, zag Hij dat ze door slaap waren overmand.

44. Hij liet hen slapen. Voor de derde keer ging Hij weg en bad hetzelfde gebed.

45. Hierna kwam Hij weer bij zijn leerlingen en zei: ‘Liggen jullie nog rustig te slapen? Het is zover, Ik, de Mensenzoon, zal in de handen van zondige mensen vallen.

46. Sta op, laten we gaan. Kijk, daar is mijn verrader al.’

47. Op het moment dat Jezus dit zei, kwam Judas naar Hem toe. Hij had een hele troep mannen bij zich die door de Hoge Raad waren gestuurd, gewapend met zwaarden en knuppels.

48. Judas, die Hem zou uitleveren, had tegen de mannen gezegd: ‘De man die ik een kus zal geven, moeten jullie gevangen nemen.’

49. Judas liep recht op Jezus toe en zei: ‘Dag, Meester.’ En hij kuste Hem.

50. Jezus zei: ‘Vriend, doe waarvoor je gekomen bent.’ De mannen kwamen dichterbij en grepen Jezus vast.

51. Een van Jezus' leerlingen trok een zwaard en sloeg de knecht van de hogepriester een oor af.

52. ‘Doe dat zwaard weg,’ zei Jezus tegen hem. ‘Wie geweld gebruikt, zal zelf door geweld omkomen.

53. Besef je niet dat Ik mijn Vader zou kunnen vragen meer dan twaalf legioenen engelen te sturen om ons te verdedigen? En Hij zou ze sturen.

Lees verder hoofdstuk Mattheüs 26