Oude Testament

Nieuwe Testament

Mattheüs 22:19-27 Het Boek (HTB)

19. Geef Mij eens een geldstuk.’ Zij gaven Hem er één.

20. Hij vroeg hun: ‘Wiens portret en opschrift staan erop?’

21. ‘Van de keizer,’ antwoordden zij. ‘Wel,’ zei Hij, ‘geef dan aan de keizer wat van de keizer is en aan God wat van God is.’

22. Daar hadden zij niet van terug. Ze lieten hem met rust en gingen weg.

23. Nog diezelfde dag kwamen er enkele Sadduceeën naar Hem toe. De Sadduceeën beweerden dat de doden niet meer levend worden.

24. Zij zeiden: ‘Meester, in een van de boeken van Mozes staat dat als een man sterft zonder kinderen na te laten, zijn broer met de weduwe moet trouwen. Die kan er dan voor zorgen dat zijn overleden broer toch nageslacht krijgt.

25. Nu waren er bij ons eens zeven broers. De oudste broer trouwde en stierf. Omdat er geen kinderen waren, trouwde de tweede broer met de weduwe. Maar die stierf ook zonder kinderen.

26. Dus trouwde de volgende broer met de weduwe. En zo ging het verder, tot de vrouw ten slotte met ieder van de zeven broers getrouwd was geweest.

27. Ten slotte stierf zij ook.

Lees verder hoofdstuk Mattheüs 22