Oude Testament

Nieuwe Testament

Mattheüs 18:8-23 Het Boek (HTB)

8. Als uw hand of voet u tot slechte daden verleidt, hak hem af en gooi hem weg. Het is beter verminkt het eeuwige leven binnen te gaan, dan met beide handen en voeten in het eeuwige vuur te worden gegooid.

9. En als uw oog u tot slechte daden verleidt, ruk het dan uit en gooi het weg. Het is beter met één oog het eeuwige leven binnen te gaan, dan met twee ogen in het eeuwige vuur te worden gegooid.

10. Kijk niet op een van deze eenvoudigen neer. Onthoud dit: hun engelen zijn voortdurend bij mijn Vader in de hemel.

11. Want Ik, de Mensenzoon, ben gekomen om hen die verloren gaan, te redden.

12. Veronderstel dat iemand honderd schapen heeft. Wat zal hij doen als één ervan wegloopt en verdwaalt? Zal hij dan niet de negenennegentig andere in de bergen achterlaten en op zoek gaan naar het ene dat verdwaald is?

13. Als hij het vindt, verheugt hij zich meer over dat ene dan over de negenennegentig andere die niet verdwaald zijn.

14. Zo wil uw hemelse Vader niet dat ook maar één van deze eenvoudige mensen verloren gaat.

15. Als een van uw broeders u kwaad doet, moet u het hem onder vier ogen zeggen. Als hij uw terechtwijzing aanneemt, is de relatie tussen u en hem hersteld.

16. Doet hij dat niet, haal er dan één of twee anderen bij die getuigen kunnen zijn.

17. Wil hij nog niet luisteren, leg de zaak dan aan de gemeente voor. Als de gemeente hem in het ongelijk stelt en hij wil nog niet luisteren, moet u niet meer met hem omgaan.

18. Want dit zeg Ik u: alles wat u op aarde bindend verklaart, zal ook in de hemel bindend zijn. En alles wat u op aarde ontbindt, zal ook in de hemel ontbonden worden.

19. Dit moet u vooral weten: als twee van u het hier op aarde eens zijn over iets dat u mijn hemelse Vader vraagt, zal Hij het voor u doen.

20. Want als twee of drie mensen bij elkaar zijn omdat zij bij Mij horen, ben Ik bij hen.’

21. Petrus vroeg: ‘Here, als een van mijn broeders mij telkens kwaad doet, hoe vaak moet ik hem dan vergeven? Zeven keer?’

22. ‘Nee,’ antwoordde Jezus, ‘Zeventig keer zeven keer!’

23. ‘U kunt het Koninkrijk van de hemelen vergelijken met een koning die besloot geld op te eisen dat hij tegoed had van zijn dienaren.

Lees verder hoofdstuk Mattheüs 18