Oude Testament

Nieuwe Testament

Mattheüs 18:21-31 Het Boek (HTB)

21. Petrus vroeg: ‘Here, als een van mijn broeders mij telkens kwaad doet, hoe vaak moet ik hem dan vergeven? Zeven keer?’

22. ‘Nee,’ antwoordde Jezus, ‘Zeventig keer zeven keer!’

23. ‘U kunt het Koninkrijk van de hemelen vergelijken met een koning die besloot geld op te eisen dat hij tegoed had van zijn dienaren.

24. Niet lang nadat hij daarmee was begonnen, werd iemand bij hem gebracht die hem vele miljoenen schuldig was.

25. Maar de man kon niet betalen. De koning nam het besluit hem als slaaf te verkopen om zo aan geld te komen. Ook zijn vrouw en kinderen en al zijn bezittingen moesten worden verkocht.

26. De man liet zich voor de koning neervallen, met zijn gezicht in het stof. Hij smeekte: “Geeft u mij alstublieft uitstel. Dan zal ik u alles terugbetalen.”

27. De koning kreeg medelijden met hem, liet hem vrij en zei dat hij niets meer hoefde te betalen.

28. Nauwelijks was de man weer buiten of hij ontmoette iemand van wie hij nog wat geld tegoed had. Hij greep hem bij de keel en eiste zijn geld onmiddellijk terug.

29. De ander viel voor hem neer en smeekte: “Geef mij uitstel. Dan zal ik alles terugbetalen.”

30. Maar de man wilde niet wachten en liet hem gevangen zetten, tot hij zijn schuld volledig zou hebben betaald.

31. Enkele andere mensen die het zagen, vonden dit verschrikkelijk. Ze gingen het de koning vertellen.

Lees verder hoofdstuk Mattheüs 18