Oude Testament

Nieuwe Testament

Mattheüs 15:27-33 Het Boek (HTB)

27. ‘Inderdaad, Here. Maar de honden mogen toch wel de kruimels opeten die van de tafel vallen,’ was haar antwoord.

28. ‘Wat hebt u een groot geloof!’ zei Jezus. ‘U krijgt wat u hebt gevraagd.’ En haar dochter werd op datzelfde moment genezen.

29. Later ging Jezus terug naar het meer van Galilea. Toen Hij daar ergens op een heuvel zat,

30. kwamen heel veel mensen naar Hem toe. Er werden velen bij Hem gebracht die verlamd, verminkt of blind waren. Er kwamen mensen die niet konden spreken of die ziek waren. Zij werden allemaal voor Jezus neergelegd en Hij genas hen.

31. De mensen zagen het met verbazing. Mensen die vroeger geen woord konden uitbrengen, stonden te praten. Mensen die kreupel waren geweest, stonden recht op hun benen. Mensen die verlamd waren geweest, liepen gewoon rond. En mensen die blind waren geweest, keken nu hun ogen uit. De God van Israël werd door iedereen geëerd en geprezen.

32. Jezus riep zijn leerlingen bij Zich en zei tegen hen: ‘Ik heb met deze mensen te doen. Ze zijn nu al drie dagen bij Mij en hebben niets te eten. Ik wil ze niet zonder eten naar huis laten gaan. Anders zullen ze onderweg nog flauwvallen van de honger.’

33. ‘Waar moeten we hier brood vandaan halen om al die mensen te eten te geven?’ vroegen de leerlingen verwonderd. ‘Hier woont immers niemand.’

Lees verder hoofdstuk Mattheüs 15