Oude Testament

Nieuwe Testament

Mattheüs 14:24-35 Het Boek (HTB)

24. Het werd donker en de leerlingen waren al ver op het meer. Zij kwamen niet erg vooruit door de harde tegenwind en de hoge golven.

25. Tegen het eind van de nacht liep Jezus over het water naar hen toe.

26. Zij schreeuwden van angst en dachten dat het een spook was.

27. Hij stelde hen gerust. ‘Wees maar niet bang, Ik ben het.’

28. Petrus riep: ‘Here, als U het werkelijk bent, zeg dan dat ik over het water naar U toe moet komen!’

29. ‘Kom maar!’ riep Jezus.

30. Petrus stapte uit de boot en liep over het water naar Jezus toe. Maar hij besefte ineens dat er een heel harde wind stond. De schrik sloeg hem om het hart en hij begon te zinken. ‘Here, help mij!’ schreeuwde hij.

31. Jezus stak hem zijn hand toe en trok hem uit het water. ‘Och, twijfelaar,’ zei Hij, ‘waarom heb je zo weinig vertrouwen in Mij?’

32. Zodra zij in de boot stapten, ging de wind liggen.

33. De anderen bogen zich vol ontzag voor Jezus neer. ‘U bent werkelijk de Zoon van God!’ zeiden zij.

34. Zij legden aan in Gennésareth.

35. Het nieuws dat Jezus er was, ging als een lopend vuurtje door het hele gebied, want Hij was herkend door enkele mensen die op de oever stonden. Van alle kanten werden er zieken bij Hem gebracht.

Lees verder hoofdstuk Mattheüs 14