Oude Testament

Nieuwe Testament

Mattheüs 10:3-17 Het Boek (HTB)

3. Filippus en Bartholomeüs, Thomas en Mattheüs (de tolontvanger), Jakobus (de zoon van Alfeüs) en Thaddeüs,

4. Simon de Zeloot en Judas Iskariot (door wie Jezus is verraden).

5. Jezus stuurde deze twaalf erop uit met de opdracht: ‘Ga niet naar de ongelovigen of de Samaritanen,

6. maar alleen naar de verloren schapen van het volk van Israël.

7. Vertel hun dat het Koninkrijk van de hemelen vlakbij is.

8. Maak zieken gezond. Laat doden weer levend worden. Genees melaatsen. Verdrijf boze geesten. Jullie mogen er niets voor vragen, omdat je het zelf ook voor niets hebt gekregen.

9. Neem geen geld mee,

10. geen reistas met extra kleren en sandalen. Zelfs geen wandelstok. Want je zult krijgen wat je nodig hebt.

11. Wanneer jullie in een stad of dorp komen, zoek dan iemand die het waard is om bij te logeren. Blijf daar tot je weer verder gaat.

12. Groet degenen die jullie onderdak verlenen.

13. Wens zijn gezin vrede toe, als je er goed wordt ontvangen, maar niet als je er slecht wordt ontvangen.

14. Als er huizen of steden zijn waar ze niets van je willen weten, ga dan meteen verder en schud het stof van je voeten af.

15. Werkelijk, zo'n stad zal er op de dag van het grote oordeel erger aan toe zijn dan de beruchte steden Sodom en Gomorra.

16. Ik stuur jullie erop uit als schapen onder wolven. Wees zo slim als slangen, en zo onschuldig als duiven.

17. Maar pas op! Men zal jullie voor de rechtbanken brengen en afranselen in de synagogen.

Lees verder hoofdstuk Mattheüs 10