Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 9:26-33 Het Boek (HTB)

26. De jongen gilde vreselijk en kreeg hevige stuiptrekkingen toen de boze geest uit hem wegging. Daarna lag hij zo stil dat het leek of hij dood was. De mensen begonnen al te mompelen: ‘Hij is dood.’

27. Maar Jezus nam hem bij de hand, trok hem overeind en de jongen stond op.

28. Even later, toen Jezus met zijn leerlingen in een huis was, vroegen zij Hem: ‘Waarom hebben wij die boze geest niet uit die jongen kunnen verjagen?’

29. Jezus antwoordde: ‘Boze geesten gaan alleen maar op de vlucht voor gebed.’

30. Vandaar reisden zij Galilea door langs allerlei binnenwegen om onopgemerkt te blijven.

31. Jezus wilde met zijn leerlingen alleen zijn om hun bepaalde dingen uit te leggen. ‘Ik, de Mensenzoon, zal verraden worden en in handen van de mensen vallen,’ zei Hij. ‘Zij zullen Mij vermoorden, maar na drie dagen zal Ik uit de dood terugkomen.’

32. De leerlingen begrepen niet wat Hij daarmee bedoelde en durfden Hem er ook niet naar te vragen.

33. Toen zij in Kafarnaüm waren gekomen, vroeg Hij aan zijn leerlingen: ‘Waar hebben jullie het onderweg over gehad?’

Lees verder hoofdstuk Marcus 9