Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 6:34-45 Het Boek (HTB)

34. Toen Jezus uit de boot stapte, zag het op de oever zwart van de mensen die uit de dorpen en steden waren gekomen. Hij had met hen te doen, het leek net een kudde schapen zonder herder. Daarom vertelde Hij hun weer over God.

35. Tegen de avond zeiden zijn leerlingen: ‘Het is al laat. U moet de mensen maar wegsturen,

36. dan kunnen ze naar de dorpen en boerderijen gaan om eten te kopen. Hier kunnen zij niets krijgen, er woont hier niemand.’

37. Maar Jezus antwoordde: ‘Geven jullie hun maar te eten.’ ‘Moeten wij dan brood gaan kopen?’ vroegen ze. ‘Het kost een kapitaal om al die mensen te eten te geven!’

38. ‘Hoeveel brood hebben jullie?’ vroeg Hij. ‘Ga eens kijken.’

39. ‘We hebben vijf broden,’ zeiden ze, ‘en ook nog twee vissen.’ Jezus zei tegen de mensen dat zij in groepen in het gras moesten gaan zitten.

40. Even later zaten zij op het gras in groepen van vijftig en honderd personen.

41. Hij nam de vijf broden en de twee vissen, keek op naar de hemel en dankte God voor dit eten. Daarna brak Hij de broden in stukken. Zijn leerlingen moesten die uitdelen onder de mensen. Ook de vissen verdeelde Hij.

42. Iedereen at tot hij genoeg had.

43. Na de maaltijd werd het overschot opgehaald en in manden gedaan: dat waren twaalf manden vol!

44. Er waren daar heel veel mensen, het aantal mannen alleen al bedroeg vijfduizend.

45. Hierna zei Jezus tegen zijn leerlingen dat zij vlug moesten overvaren naar Betsaïda. Hij zou later komen, wanneer Hij de mensen zou hebben weggestuurd.

Lees verder hoofdstuk Marcus 6