Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 5:28-43 Het Boek (HTB)

28. ‘Als ik zijn kleren maar kan aanraken, zal ik beter worden,’ dacht zij.

29. Het bloeden hield onmiddellijk op en zij merkte dat ze genezen was. Ze verloor geen bloed meer.

30. Op dat moment draaide Jezus Zich om en vroeg: ‘Wie heeft mijn kleren aangeraakt?’ Want Hij voelde dat er kracht van Hem was uitgegaan.

31. Zijn leerlingen zeiden: ‘Hoe kunt U dat nu vragen? U staat midden tussen de mensen!’

32. Maar Hij keek rond om te zien wie het geweest was.

33. Geschrokken kwam de vrouw naar Hem toe. Zij beefde over haar hele lichaam, omdat zij zich realiseerde wat met haar was gebeurd. Zij viel op haar knieën en vertelde Hem precies wat er was gebeurd.

34. Hij zei tegen haar: ‘Vrouw, u bent genezen door uw geloof in Mij. Ga met een gerust hart naar huis.’

35. Terwijl Hij nog met haar sprak, kwamen er mensen met een boodschap voor Jaïrus. ‘Uw dochter is al gestorven. Het heeft nu geen zin meer dat de Meester met u meegaat.’

36. Jezus hoorde het en zei tegen Jaïrus: ‘Wees niet ongerust, blijf geloven.’

37. Hij wilde niet dat er veel mensen met Hem meegingen. Alleen Petrus, Jakobus en Johannes mochten mee.

38. Toen zij bij het huis van Jaïrus kwamen, klonk daar gehuil en gejammer!

39. Jezus ging naar binnen en vroeg: ‘Waarom maakt u zo'n lawaai? Waar is dat gehuil voor nodig?

40. Het kind is niet gestorven, het slaapt.’ Zij lachten Hem in zijn gezicht uit. Maar Jezus stuurde ze allemaal de deur uit en ging samen met de ouders en zijn drie leerlingen naar de kamer van het kind.

41. Hij nam haar bij de hand en zei: ‘Talita koem,’ dat betekent: Sta op, meisje.

42. Het meisje, dat twaalf jaar was, sprong uit haar bed en kon meteen weer lopen! Haar ouders wisten niet wat zij zagen. Zij waren er helemaal ondersteboven van.

43. Jezus drukte hen op het hart niemand te vertellen wat er was gebeurd. Voor Hij wegging, zei Hij dat ze het meisje iets te eten moesten geven.

Lees verder hoofdstuk Marcus 5